Waarom wijn maken moeilijk is
De natuur heeft de wijnmaker niet de makkelijkste vrucht gegeven.
Eigenlijk kan je van alle vruchten wijn maken. Waar suiker in zit, is gisting mogelijk, dat wil zeggen: omzetting van suiker in alcohol. Maar alleen in druiven waarvan wijn gemaakt wordt, zit voldoende suiker om 12 à 13% alcohol te produceren. Dat maakt een heel verschil. Alcohol draagt bij tot body, textuur en structuur van een wijn. Hij geeft aromatische elementen meer geur- en smaakdimensie, en laat ze met elkaar versmelten. Een vruchtenwijn van pakweg 5 % alcohol kan nooit de rijkdom van een wijn van 13% alcohol benaderen: hij zal altijd magerder, schraler uitvallen.
Natuurlijk is niet alleen alcohol belangrijk. Zo bevat de wijndruif veel structuurgevende elementen in verhouding tot haar vruchtvlees: schillen, steeltjes en pitten. Daarmee zorgt zij voor tannine (looizuur) in de wijn, en dat geeft een wijn structuur en bewaarkracht. Een perenwijn kan je nooit zo lang bewaren als een druivenwijn, laat staan dat hij het vermogen zou hebben om in de fles nog voor een nieuwe boeiende smaakevolutie te zorgen.
De wijndruif bezit ook de interessante eigenschap om in vele honderden variëteiten te bestaan, waarbij elke variëteit haar eigen aromatisch profiel heeft (dat bovendien verandert naargelang van de plaats waar ze wordt aangeplant). Dat is de reden waarom druivenwijn zo boeiend blijft: de variatie is haast onuitputtelijk. Wijn van appelen en peren zal altijd appel- en perenwijn zijn. Maar wijn van chardonnay en wijn van sangiovese zijn twee totaal verschillende werelden. Terwijl het in beide gevallen om druivenwijn gaat.
Niets dan goed nieuws dus? Niet echt. Want precies deze wonderlijke vrucht, met al haar fantastische eigenschappen die van fruitsap een godendrank kunnen maken, is niet de makkelijkste om te telen en te verwerken. Ze wordt door de natuur aangeboden in een gecompliceerde verpakking: trossen van vele kleine zachte en fragiele vruchtjes, dicht tegen elkaar, elk met hun eigen schil, pitten en steeltje. Dat maakt plukken niet eenvoudig: een appel heeft een harde structuur die tegen een stootje kan, maar druiven raken meteen beschadigd als je ze niet met grote zachtheid behandelt. Daarnaast moeten de druifjes uit hun tros gehaald worden, want alle bladeren, stelen en pitten wil de wijnmaker niet in zijn gistingskuip: dat maakt zijn wijn te bitter. Dus moet hij speciaal materiaal aankopen om de druiven te ontristen (van hun steeltjes te ontdoen) en zacht te persen (zodat de bittere pitten niet meegeperst worden). In dezelfde tros kunnen sommige druifjes bovendien rijper zijn dan andere, sommige zijn beschadigd of rot. Dat verplicht een wijnmaker – indien hij een echt goede wijn wil maken – tot een rigoureuze selectie van de gezonde vruchten, en helaas kan dat alleen manueel gebeuren. Hij moet investeren in speciale trieertafels, en veel tijdelijke medewerkers aanwerven die de gezonde van de ongezonde vruchten moeten scheiden.
Maar de moeilijkheid begint al in de wijngaard: hoe krijg je optimaal gezonde, rijpe, aromatisch geconcentreerde druiven? Opnieuw heeft de natuur voor een complicatie gezorgd: de wijndruif rijpt in twee stadia. Er is de zogenaamde analytische rijping (de verhouding tussen suiker en zuren), maar ook de fysische rijping (de rijpheid van tannines en smaakstoffen). Helaas lopen die niet samen. Een druif die de optimale balans tussen suiker en zuur heeft bereikt, is niet noodzakelijk "smaakrijp". Maar als de wijnbouwer beslist om te wachten op die smaakrijpheid, loopt het suikergehalte verder op en nemen de zuren af, wat de wijn oninteressant zoet en mollig maakt. Hoe krijg je druiven die tegelijk suiker- en smaakrijp zijn? Dat is een uiterst moeilijke taak, waarbij variabele weerfactoren een rol spelen. In ieder geval volstaat het niet om een wijnstok ergens aan te planten en zijn gang te laten gaan: dat levert smaakloze druiven op die nooit tot een grote wijn kunnen leiden. Je moet integendeel zorgvuldig de plaats kiezen waar je een wijnstok aanplant, afhankelijk van de druivensoort. Je moet de kunst van het snoeien beheersen om het aantal druiventrossen te beperken, want als de voeding van een plant verdeeld wordt over meer druiven, is het logisch dat elke druif apart minder kwalitatief zal zijn. Het beheer van het gebladerte is een aparte discipline: gebladerte is belangrijk voor de rijping van de druiven, maar neemt tegelijk energie en zonlicht weg die anders naar de druiven gaat. Zoeken naar het perfecte evenwicht, daar draait alles om in de wijnbouw.
Dat geldt ook bij het wijnmaken zelf. Want stel dat je druiven van optimale kwaliteit hebt, met een perfect evenwicht tussen suikers, zuren, tannines en aromatische componenten, dan nog moet je ervoor zorgen dat die kwaliteit ongeschonden doorheen het gistings- en rijpingsproces geraakt. Wat niet evident is als je vele hectoliters tegelijk in het oog moet houden.
En slechts één keer per jaar, één keer, heeft de wijnbouwer de kans om lessen te trekken uit wat hij het hele jaar door gedaan heeft. Geen wonder dat iemand mij ooit zei: "Wijn maken is makkelijk. Behalve de eerste honderd jaar."