Waarom Champagne groter wordt
Het INAO, de Franse overheidsinstelling die onder meer de wijngebieden vastlegt en controleert, besliste dat veertig nieuwe gemeenten in aanmerking komen voor de appellatie Champagne, bovenop de reeds bestaande 319.
Dit is de eerste uitbreiding sinds 1927, het jaar waarin Champagne wettelijk werd afgebakend. Maar daarmee is de kous niet af. Er loopt nog een procedure waarbij "le public" bezwaar kan aantekenen. Lees: er zal nog heel wat druk van plaatselijke politici komen om bepaalde gemeenten alsnog aan de lijst toe te voegen. Zo'n opname in de appellatie Champagne heeft immers belangrijke economische gevolgen. In de eerste plaats stijgen de grondprijzen enorm, bovendien krijgen de bewoners toegang tot een bloeiende en winstgevende economische activiteit: de champagnebusiness. Pas binnen afzienbare tijd zal de lijst van nieuwe gemeenten definitief zijn. En vanaf dan zal het nog jaren duren eer de nieuwe wijngaarden klaar zijn om druiven voor champagne te produceren.
Maar waarom nu die uitbreiding? Laat ons beginnen bij het begin: waarom bestaat champagne? Deze schuimwijn is eigenlijk ontstaan uit noodzaak. In dit noordelijke gebied (slechts 250 kilometer ten zuiden van Brussel) worden de druiven zelden voldoende rijp om er gewone, "stille" wijn van te maken: die is meestal te zuur. Uit problemen ontstaan vaak creatieve ideeën: door aan gebottelde wijn een mengsel van suiker en gist toe te voegen, ontwikkelt hij een tweede gisting in de fles. Daardoor ontstaan de koolzuurbelletjes, die blijven bestaan omdat ze "gevangen" zitten. Na verscheidene maanden en zelfs jaren rust, wordt het bezinksel verwijderd en een mengsel van wijn en suiker toegevoegd ("liqueur d'expédition" genaamd) alvorens de champagne definitief te voorzien van zijn karakteristieke kurk. Door heel deze "méthode champenoise" wordt een zure witte wijn omgevormd tot een levendige, verkwikkende, schuimende wijn, die een wereldreputatie heeft gekregen.
Als uitvinder van deze methode wordt vaak de Franse monnik Dom Pérignon genoemd, maar historisch onderzoek heeft uitgewezen – en zelfs de Fransen geven dat nu toe – dat een Engelsman, Christopher Merret, die eer toekomt. Hij was in de zeventiende eeuw de eerste die schuimwijn maakte, weliswaar met stille wijn uit Champagne. De reden daarvoor was technisch: alleen de Engelse industrie was op dat ogenblik in staat om glazen flessen te produceren die de druk van een tweede gisting in de fles aankonden. Nadien werd de methode wel verder geperfectioneerd door Dom Pérignon.
Het succes van deze nieuwe drank was groot, in het bijzonder bij de Europese adel. Het was bijgevolg te verwachten dat ook andere gebieden deze methode zouden toepassen op hun wijnen die ze vervolgens "champagne" noemden. Het moest er dus ooit van komen dat de champagneproducenten hun gebied èn hun naam zouden beschermen. Zij kregen dat zelfs op Europees niveau voor elkaar, en ook op wereldvlak wordt continu druk uitgeoefend om andere streken en landen te verbieden hun schuimwijnen "champagne" te noemen, zelfs als die volgens de "méthode champenoise" gemaakt worden. Ook die laatste term wil men trouwens overal verbieden, vandaar het ontstaan van alternatieven als "méthode traditionnelle" en "méthode classique". Sommige streken en landen gingen hun eigen benamingen actief promoten: "crémant" in andere Franse wijnstreken, "cava" in Spanje, "Sekt" in Duitsland, "cap classique" in Zuid-Afrika.
Door de stijgende prijzen van champagne kregen die meer en meer succes, en de kwaliteit verbeterde. Toch moet gezegd dat de grootste schuimwijnen ter wereld nog altijd uit Champagne komen, omdat de gebruikte druivensoorten (chardonnay, pinot noir en pinot meunier) het best gedijen in de unieke eeuwenoude krijtbodem waarin de wijnstokken geworteld zitten. Maar evenzeer heb je er producenten die vooral in de lucratieve naam "champagne" geïnteresseerd zijn, en minder bekommerd zijn om de kwaliteit. Daardoor is het dus mogelijk dat een "cava" of "crémant" beter is dan een "champagne", en bovendien goedkoper.
Champagne is intussen een luxebusiness geworden, heel wat grote champagnehuizen zijn in handen gekomen van beursgenoteerde multinationals. De druiven zijn evenwel nog altijd grotendeels afkomstig van duizenden kleine telers die aan de grote huizen leveren, tegen alsmaar hogere prijzen.
De wereldvraag naar champagne is immers sterk gegroeid, met een opwaartse druk op de prijzen tot gevolg. In zekere zin is dat positief: wie zijn producten duurder kan verkopen, ziet zijn winst groeien. Maar tegelijk riskeert men trouwe consumenten naar goedkopere alternatieven te jagen, zoals "cava" en "crémant". Vandaar dat een uitbreiding van het grondgebied onafwendbaar werd: enerzijds om de productie te verhogen, anderzijds om de druk op de prijzen te verlagen. Beide factoren hangen overigens samen, volgens de wet van vraag en aanbod.
Zal de kwaliteit van de champagne daar nu onder lijden? Het is onmiskenbaar zo dat bepaalde gronden in Champagne beter zijn dan andere. Dat heeft te maken met de samenstelling van de bodem, maar ook met de ligging van de wijngaard ten opzichte van de wind en de zon. Vandaar dat sommige wijngaarden de titel "grand cru" toebedeeld kregen, andere "premier cru". De druiven kosten daar ook meer. Die titels zullen niet weggelegd zijn voor de nieuwe gemeenten. Het is overigens nog maar de vraag of men daar effectief champagne zal produceren. Dat vergt immers heel wat investeringen. Wellicht zullen velen ervoor kiezen om alleen druiven te kweken en die aan de champagnehuizen te verkopen. Die zullen ze dan mengen met druiven uit reeds bestaande gemeenten. Champagne is immers bij uitstek een mengwijn (van druiven uit verschillende wijngaarden en oogstjaren), het "mengen" is een techniek die de wijnmakers daar bijzonder goed beheersen. En zo zal de gewone consument niet eens merken dat zijn favoriete champagnemerk op zeker ogenblik druiven bevat die er vroeger niet inzaten.