Wijnland Oostenrijk wordt roder
Oostenrijk is vooral bekend om zijn witte wijnen van grüner veltliner. Maar het land verrast ook door zijn rode wijnen.
Na het wijnschandaal van 1985, waarbij enkele producenten antivries aan hun wijnen toevoegden, moest Oostenrijk uit een diep dal kruipen. Vandaag is het een van de meest dynamische wijnlanden in Europa. En qua wijnwetgeving het strengste.
Wijnen van de inlandse druivensoort grüner veltliner hebben de wereld veroverd. De aroma's van selder, dille en witte peper, aangevuld met een mineralige toets en impressies van citrus en honing, maken er een temperamentvolle en veelzijdige wijn van, die combineerbaar is met een veelheid aan gerechten, ook die uit de hedendaagse "fusion"-keuken waarmee traditionele witte wijnen het moeilijker hebben. Daarnaast scoort Oostenrijk steeds beter met riesling (al worden haar wijnen in precisie en finesse nog altijd overtroffen door de Duitse) en met chardonnay. De Bourgondische chardonnays, alom geprezen als de beste ter wereld, werden in blindproeverijen al verslagen door de Oostenrijkse: dat kan tellen als signaal.
Niet te verwonderen dat dit succes de wijnbouwers ertoe aanzette om steeds meer op witte wijn te mikken. Bijna 70% van de Oostenrijkse wijndruiven is bestemd voor witte wijn. Daardoor hebben de druiven voor rode wijn nooit de kans gekregen om in de belangstelling te komen, en dat is jammer. Oostenrijk heeft immers ook inlandse blauwe druivensoorten, die je bijna nergens anders ter wereld vindt en waarmee het land ook in rode wijn het verschil kan maken.
Wie aan Oostenrijk en zijn skivakanties denkt, associeert het land niet meteen met een geschikt klimaat om rijpe druiven en dus volrijpe rode wijn te bekomen. Maar rond de hoofdstad Wenen (waar de meeste wijngebieden liggen) bedraagt de gemiddelde temperatuur in de zomer algauw 20 graden. Bovendien worden de blauwe wijndruiven vooral geteeld ten zuiden daarvan, onder meer in Burgenland, vlakbij Hongarije.
Een te warm klimaat is trouwens niet automatisch goed voor wijndruiven. De rijping van wijndruiven gebeurt best langzaam, in een gematigd klimaat, omdat de druiven dan meer aromatische complexiteit en finesse opbouwen.
Te koud is natuurlijk evenmin goed. Wat een van de redenen is waarom Duitsland zelden kan overtuigen met zijn rode wijnen. En omdat Oostenrijk nogal makkelijk met dat land wordt geassocieerd, onder meer wegens de taal, denkt men van de Oostenrijkse rode wijnen hetzelfde. Terwijl ze heel anders zijn.
De drie belangrijkste inlandse blauwe druiven zijn blaufränkisch, sankt laurent en zweigelt. Blaufränkisch (mijn persoonlijke favoriet) levert intens aromatische wijnen op, gekenmerkt door een contrastrijk samenspel tussen het zoet en het zuur van rode en zwarte kersen, en altijd met dat typische "bittertje" dat je ook ervaart wanneer je op de pit van een kers zuigt. Wijnbouwers als Paul Lehrner, Ernst Triebaumer en Hans Igler maken er mooie, smakelijke wijnen mee.
De onmiskenbare klasse van deze druif heeft sommige wijnbouwers ertoe aangezet om van Grote Wijn (en Hoge Prijzen) te dromen. En dan loopt het wel eens mis. De druiven worden sterk geëxtraheerd om meer kleur- en smaakstoffen te bekomen, de concentratie van het sap wordt opgedreven, de wijn verblijft te lang in nieuwe eikenhouten vaten zodat de houttoets dominant wordt. Blaufränkisch is naar mijn mening geen druif die gebaat is bij een vinificatie "à la Bordelaise". Een zachte vinificatie en minder lange houtrijping (of rijping op gebruikte vaten of grote foeders) leveren meestal betere resultaten (aan lagere prijzen).
Sankt laurent wordt, net zoals blaufränkisch, gekenmerkt door aroma's van kersen, maar terwijl blaufränkisch door zijn tannines eerder aan cabernet franc doet denken, is sankt laurent door zijn zachte fruitigheid vergelijkbaar met pinot noir.
Zweigelt dankt zijn naam aan ene dokter Zweigelt, die blaufränkisch kruiste met sankt laurent. Niet te verwonderen dat de wijnen ook naar kersen smaken, maar minder pittig en intens dan de "ouders". Zweigelt is een druif die makkelijk groeit en hoge opbrengsten levert, waardoor ze vaak wordt ingezet in assemblages van verschillende druivensoorten. Lichtgekoeld zijn wijnen van 100% zweigelt aangenaam om te drinken in de zomer: licht, fris, soepel en speels.
In Oostenrijk is al vele jaren een discussie aan de gang of het land commercieel meer belang heeft bij wijnen van één enkele druif, of bij blends van meerdere druiven. Assemblages van de drie inlandse druiven worden in ieder geval als "topcuvées" aan hoge prijzen verkocht. En steeds meer zie je internationale druivensoorten als cabernet sauvignon en merlot in deze assemblages opduiken. Wellicht uit vrees voor wijnen die "te typisch" smaken. Hoewel dat nu net is waar de wijnliefhebber naar op zoek is, toch?