Meer genieten van betere wijn met wijnschrijver Bruno Vanspauwen

Uit het archief van de wijnschrijver

gerijpte artikels, columns, verhalen, reportages

Albert Frère over zijn investeringen in wijn

Albert Frère overleed vorig jaar, maar ik had ooit een interview met hem, dat ik hier nog eens publiceer. Kon dat zomaar, een interview met Albert Frère? Op zijn manier wel.

Toen ik als jonge twintiger de wijnmicrobe te pakken kreeg (die mij vervolgens nooit meer zou loslaten), las ik met rode oortjes – zoals elke beginneling - de glansliteratuur over wijn, waarin vooral de topkastelen voorkwamen. Ik maakte kennis met een magische wereld, waarin natuur, cultuur, geschiedenis, kunst en traditie met elkaar versmolten. De zakelijke kant kende ik nog niet, eigenlijk was ik er mij amper van bewust dat die bestond. Was wijnmaken niet een daad van pure passie, bedreven door lieden met hogere doelstellingen dan zuiver mercantiele?

Vandaag weet ik wel beter. Zo is Bordeaux lang niet meer de wereld van lokale wijnfamilies die een persoonlijk ambachtelijk product maken. De kasteelnamen zijn er uitgegroeid tot wereldwijde luxemerken. De wijnen worden dan ook geproduceerd en geconstrueerd zoals luxeproducten: op maat van de verlangens van rijke consumenten.

Het is niet verwonderlijk dat investeerders hier de opportuniteit van inzagen. Elke mythische kasteelnaam is uniek in de wereld en heeft slechts een beperkt aanbod wijnen dat door steeds meer rijken gegeerd is: je kan dus alsmaar duurder verkopen. Bovendien gaat het om een uniek patrimonium - wijngaarden en gebouwen – dat alleen maar in waarde is gestegen.

Dat unieke heeft weliswaar zijn prijs: om in een topkasteel te investeren moet je over massa's geld beschikken. Vandaar dat alleen rijke industriëlen en zakenlui, verzekeringsmaatschappijen, banken en investeringsfondsen zich dit kunnen veroorloven.

Zo is de eigenaar van Château Latour François Pinault, tevens eigenaar van luxemerken als Gucci en Yves Saint Laurent. Haut-Brion, Mouton-Rothschild en Lafite-Rothschild zijn in handen van bankiers, net zoals Haut-Bailly. Lascombes is eigendom van een Amerikaans investeringsfonds, Colony Capital. Giscours en du Tertre werden gekocht door Eric Albada Jelgersma, een Nederlands zakenman uit de voedingsretail. Cantenac-Brown, Pichon-Longueville, Pibran, Petit Village en Suduiraut behoren toe aan de verzekeringsmultinational AXA. En – jawel – ook een Belg maakte deel uit van dit clubje van wijninvesteerders, niet toevallig een van de rijkste: Albert Frère. In 1998 kocht hij Château Cheval Blanc samen met Bernard Arnault, ook al een tycoon uit de zakenwereld, de topman van LVMH, de grootste multinational van luxemerken waaronder Dior, Moët, Hennessy, Château d'Yquem en Louis Vuitton. Voorheen had Albert Frère al geïnvesteerd – samen met de familie Rothschild - in Château Rieussec (geklasseerde cru uit Sauternes) en L'Evangile (uit Pomerol).

Cheval Blanc (foto na de renovatie) behoort als premier grand cru classé in Saint-Emilion tot de mythische namen uit de wijnwereld. Als particulier raak je er niet zomaar binnen, maar voor een wijnschrijver gaat er al eens een deur méér open. Dus kon ik ooit een afspraak maken met de directeur van Cheval Blanc, Pierre Lurton, telg van de bekende Bordelese wijnfamilie.

Al van bij het binnenkomen viel de zakelijke sfeer op: je waant je in een beleggingskantoor (wat het in zekere zin ook is). Pierre Lurton liet op zich wachten: een lunch met "quelques amis" was uitgelopen, en kennelijk waren daar ook enkele flessen gekraakt want hij verkeerde in een vrolijke stemming. Dat had zo zijn voordelen. Met plezier deelde hij ons het bedrag mee dat indertijd voor Cheval Blanc was betaald: 124,5 miljoen euro. Hij leek ervan overtuigd dat dit gigantische bedrag ook een beetje op hem afstraalde.
Over de crisis in de Franse wijn maakte hij zich geen zorgen: "Elke dag dat ik opsta, staan er twintig à dertig nieuwe miljardairs op in de wereld. Dat zijn nieuwe klanten voor ons."
En ook: "Wij produceren slechts 90 tot 100.000 flessen per jaar, dat is niets. Die geraken wij probleemloos kwijt tegen de hoogste prijzen."

Toen we afdaalden naar de vatenkelder om te proeven, was men net bezig met de klaring van de wijn. Dat gebeurt hier nog op de traditionele wijze met geklopt eiwit. Het eiwit neemt de laatste onzuiverheden in de wijn mee tot op de bodem. De ambachtelijke activiteit, uitgevoerd vat per vat, stond in schril contrast met de bedragen die even voordien waren vernoemd.
"Je ziet het", lachte Pierre Lurton, "Het kapitaal staat hier in dienst van de traditie."
Of ik de kapitaalverschaffer dan ook eens kon spreken? Pierre Lurton gaf mij niet veel kans. Maar wie niet waagt, niet wint.

Terug thuis zocht ik contact met Albert Frère. In mijn grenzeloze naïviteit ging ik ervan uit dat een wijnliefhebber altijd graag praat met een andere wijnliefhebber. Maar Albert Frère gaf alleen interviews als hij er iets bij te winnen had. Ik geraakte niet verder dan zijn secretaresse. Toch belde die mij op zeker ogenblik terug met de vraag of "mijnheer Frère de vragen vooraf kon inkijken". Dat gaf mij weer hoop op een persoonlijke ontmoeting, en dus stuurde ik de vragen op. Ik kreeg een beleefde mail terug, met in bijlage de uitgetikte versie van het interview: mijn vragen, met daaronder de antwoorden van Albert Frère. Zo ging dat dus. Ik vroeg mij af hoeveel "interviews met Albert Frère" ik al gelezen had die ook onder deze vorm hadden plaatsgevonden.

De antwoorden waren echter niet oninteressant. Albert Frère kwam naar voor als iemand die, zoals de meeste rijken, graag wijn dronk, maar voor wie de zakelijke passie toch overwoog. Op mijn vraag waarom hij in wijn investeerde, antwoordde hij zeer rationeel: "Zoals alle investeringen die wij aangeboden krijgen, bekeken wij ook deze investering vanuit het oogpunt van de rentabiliteit. Voor mij was het dus zeker geen emotionele oprisping, zoals velen zeggen. Als wij investeren in een wijndomein, dan hebben wij dat zorgvuldig geselecteerd, het is een belegging zoals een andere. Natuurlijk is het risicoprofiel van een wijndomein anders, maar het heeft zijn plaats in een gediversifieerde aandelenportefeuille van een goede huisvader."

Bedoelde hij met "anders" een hoger risicoprofiel?
"In het geval van Cheval Blanc niet, omdat het om een kwaliteitswijn gaat. Cheval Blanc bestaat al meer dan 150 jaar, en ik wed dat het binnen 150 jaar nog altijd bestaat. Je hebt vandaag een wijnmarkt in drie versnellingen. Eerst zijn er de wijnen met groot volume onderaan de prijsladder. Die kunnen best lekker zijn, maar ze lijden onder een wereldwijde overproductie, en dus storten de prijzen in. De producenten van deze wijnen kennen vandaag grote moeilijkheden. Dan heb je de wijnen in het middensegment, tussen 10 en 20 euro. Die bieden een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit maar hun relatief hoge kostprijs laat zelden toe een behoorlijke rentabiliteit te ontwikkelen. Met de wijnen uit Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland ligt dat anders, omdat zij gemaakt worden door grote internationale groepen. Door hun commerciële politiek en marketing slagen zij er wel in om mooie winsten te boeken in het middensegment. De derde categorie gaat om wijnen van het hoogste prijssegment. Zij zijn de enige die het echt goed doen, en wij concentreren ons bijgevolg op die wijnen."

Via zijn Franse domeinen had Frère ook belangen in het Portugese Quinta do Carmo en in "Cheval des Andes", die de Argentijnse Cheval Blanc moest worden. Zijn eigen privé-kelder bevatte vooral Franse wijnen, meer bepaald Bordeaux.
Ik was benieuwd naar zijn favoriete wijn naast Cheval Blanc: "Mijn eerste echte emotie beleefde ik toen ik een Mouton-Rothschild 1945 proefde, het jaar van de Bevrijding en een buitengewoon wijnjaar. Voor mij was dit een revelatie."

Op mijn vraag naar andere favoriete wijnen kwamen gelijkaardige namen naar voor: Lafite-Rothschild, Margaux, Haut-Brion. Wie het geld heeft om te investeren in een topkasteel, kan de wijnen daarvan ook wel betalen om ze te drinken.